Achter de schermen van het leven

Het is warm, de zon schijnt. Je ziet fietsers cruisen door de stad en gezinnen, mensen genieten van een ijsje.

Ik kom net aan in de dagopvang waar ik elke week als vrijwilliger kom helpen.

In de sporthal is de sfeer verhit. Er is veel volk en veel lawaai. De collega’s van het CAW waarschuwen me. “Je hebt nogal een dag uitgekozen. De politie is al een paar keer tussen gekomen. We moeten ook wat opletten dat het niet opnieuw escaleert.”

Ik knik, ik ken de groep, het zijn stuk voor stuk mensen met ‘kwetsuren’, geen mensen die je zomaar makkelijk ‘ontmoet’ of waar je makkelijk contact mee maakt. Wel stuk voor stuk ‘mensen’ en daar is het mij om te doen…

Er is net een heel kwetsbare vrouw toegekomen die we moeten beschermen tegen de mannen die te veel gebruikt hebben. En ja, er is vandaag al veel gebruikt. We hebben ook al flessen afgenomen. Bovendien is er gisteren iemand geslagen met een baseball knuppel buiten de opvang. Hij wou niet in het ziekenhuis blijven, dus is hij hier, met een hersenschudding en een gebroken (?) kaak.” Ook hij gebruikt. In combinatie met de felle zon buiten doet zijn hoofd natuurlijk heel veel pijn. Ik neem hem mee naar een veldbedje achterin. We maken hem elk uur wakker om te zien of hij nog ok is. Net voor sluiting eet hij nog een kom soep met brood.

Hopelijk komt hij goed de avond en nacht door.

In een ander deel van de zaal is het rustig. Student N heeft kunstmateriaal mee en verspreidt het over tafels. Aan elke tafel is wel iemand bezig:  tekenen, schilderen, knutselwerk met touw. Ze vinden het fijn om iets om handen te hebben. Zo gaat de tijd sneller vooruit. Ze bewonderen elkaars werk en laten dat graag zien. Rond vijf uur ruimen ze op. Ze zetten hun naam op eigen werk om de dag erna verder te werken.

Er is veel gedoe buiten. Samenscholen, op de banken zitten, …het mag allemaal niet. Maar het is moeilijk om dat handhaven. We komen tussen bij discussie, sporen mensen aan om ofwel binnen te komen of om te vertrekken. Vertrekken doen ze, maar ze komen steeds terug. Ze hebben steeds meer gebruikt. Ze spreken er ook elkaar op aan. Want ze weten: als de politie te veel moet tussen komen, is het hier gedaan. Verpest het dus aub niet. We komen nog een paar keer tussen. Zonder grote incidenten.

Ik zie dat het voor een aantal bezoekers te druk is. Ze zitten binnen, in een hoekje, aan een tafel of verdiept in hun gsm of computer. Ze vragen zich af waarom de rest zo doet. Ze hebben er weinig begrip voor. We babbelen wat, over een boek dat iemand aan het lezen, over voetbal en iemands voorliefde voor Club Brugge.

Met de kwetsbare vrouw gaat het niet goed. De collega’s van het CAW reconstrueren haar verhaal. Het is vaag. We weten dat ze met de trein van Charleroi naar Leuven is gekomen om haar zus te zoeken. Die vond ze niet, dus zette de politie haar af aan de deur van de opvang. We contacteren haar psychiater, ze heeft borderline. Ze is in de war, haar broek zakt de hele tijd naar beneden. Op facebook zoekt ze haar zus. Of nog iemand ergens anders. We vinden het niet en collega’s zoeken uit of ze in de winteropvang terecht kan. Ik vraag of ze deugd heeft van een douche. Dat vindt ze een goed idee. Maar het douchen lijkt het laatste beetje energie uit haar te hebben weg gezogen. Ze gaat zitten op een stoel en zakt weg. We houden haar bij ons, een bezoeker, ikzelf als vrijwilliger én een professional. We spreken op haar in, en besluiten dat het beter is om naar het ziekenhuis te gaan. Dan komen de tranen. Ze pakt mijn handen vast. Ze is al drie keer weggejaagd uit het ziekenhuis, zegt ze. Maandag is ze gevallen van de bus. Ze heeft een grote wonde die niet verzorgd is. In het Frans bidt ze tot God dat het beter mag worden. De ambulance neemt haar mee. We vragen om in het ziekenhuis te blijven en beloven morgen contact te nemen om een verdere oplossing te zoeken.

Het is dan al zes uur. De laatste bezoekers vertrekken. We geven enkele slaapzakken en kleren mee. In speciale tassen. Zodat het niet te veel opvalt wat er in zit. Een man zegt vriendelijk dag. Hij zat de hele tijd in een hoekje en spreekt niemand aan.

Echt bedankt voor wat jullie doen, zegt hij bij vertrek.

Terwijl we de tafels, stoelen en computers ontsmetten, komen er nog een paar gasten terug langs. Trui vergeten, zak vergeten, de fles drank mag blijven. Lotion voor de ramadan die morgen start. We geven mee wat ze nodig hebben.

Alleen hij blijft staan. Een jonge gast, 19 of 20 jaar schat ik. Met al wel wat hulpverlening rondom hem. Hij kan niet naar huis vannacht, en ook bij vrienden is er geen plek. Hij had al gevraagd om naar de winteropvang te mogen. Maar dat lukt niet. Er is geen oplossing die we kunnen bieden. We zoeken voor hem een slaapzak en een matje. We geven nog een grote fles ice-tea mee. En vragen of hij warme kleren heeft. Hij heeft bitter weinig, niet gewoon aan leven op straat. Hij is dankbaar voor de coole trui die de begeleider van het CAW hem geeft. Hij wil er niet uitzien als iemand die op straat slaapt, zegt hij. Ons hart breekt, zijn ogen vragen hulp. Maar we kunnen weinig bieden. Hij zal wat door de stad stappen, op zoek naar vrienden. We zeggen dat hij morgen zeker terug kan komen.

Wat een dag, besluiten we. We zijn alle drie moe. Ik fiets terug naar huis. Een heuse ervaring rijker. Nog steeds zijn er veel fietser op pad. En lachende koppeltjes met papieren zakjes take away. En gezinnen met ijsjes.

Corona treft ieder van ons. Tja.

 

Zondagnamiddag. Opnieuw een mooie dag. Opnieuw een waarschuwing van de sociaal werker en de vrijwilliger die er in de voormiddag waren. “Er zijn toch een aantal mensen die we in de gaten moeten houden.” Want ook zaterdag was een bewogen dag. Een van de bezoekers is ter plekke gereanimeerd door enkele andere bezoekers en een vrijwilliger. Op het nippertje. Anders waren we hem kwijt. De MUG is gekomen en hij ging mee naar het ziekenhuis. Vandaag staat hij er gewoon terug. Hij is erg verzwakt, kan amper praten en stappen. Dikke tranen rollen van zijn wangen. Zijn gebroken ribben doen pijn. Wij zijn met z’n allen ongerust. Ik geef hem de nodige medicatie, zijn maten proberen hem te overtuigen om toch naar het ziekenhuis te gaan. Ze komen naar me toe. “Doe iets alstublieft. Ik ben bang dat we hem kwijt gaan zijn deze nacht. Ik laat niemand achter. Maar ik slaap niet meer omdat ik zo bang ben.” Het lukt ons niet om hem te overtuigen. We leggen hem terug op een veldbedje. Als hij enkele uren later wakker wordt, lijkt hij iets beter. Warme handen en kleur in zijn gezicht. Hij neemt zijn medicatie. Als de opvang sluit vertrekt hij. Ik vraag me af hoe hij de nacht zal doorkomen.

Aan tafel wordt het verhaal van de reanimatie nog een paar keer verteld. Straffe mannen, maten, die voor elkaar opkomen en voor elkaar zorgen als het nodig is.

Vandaag is er minder gebruik. Binnen en buiten is het een stuk rustiger. Op zo’n rustig moment vul ik de kleren van de Kapstok aan. Alle vrouwelijke bezoekers komen een kijkje nemen. Samen leggen we de kleren op tafel en zoeken we iets moois uit. De één vindt de perfecte schoenen. Ik zeg dat ze keigoed passen bij de kleren die ze donderdag droeg. Haar gezicht licht op. Dat je dat nog weet, zegt ze. En, voegt ze er aan toe, ik doe dit eigenlijk wel graag. Als je nog eens hulp nodig hebt met de kleren, roep je mij maar. De kleren maken nog meer mensen gelukkig: nieuwe sportkousen voor de één en een bloesje met bloemen voor iemand anders.

Ik geraak aan de praat met iemand. Vraag hoe het gaat. Ca va wel eigenlijk, zegt hij. Maar soms heb ik een dip. Dit gebeurt wel vaker nu ik mijn kinderen niet meer zoveel zie. Dan moet hij blèten. Echt blèten. En soms, zegt hij, doet het zoveel zeer dat er zelfs geen tranen meer zijn. Dan voel ik alleen de pijn in mijn kaken en mijn mondhoeken. Maar ik mag het leven niet opgeven, net omdat mijn kinderen er zijn.

Die pijn wil ik hen niet aan doen.

Af en toe komt er iemand binnen die er eigenlijk niet mag zijn. De opvang is gereserveerd voor mensen die dakloos zijn. Maar de behoefte aan contact is groot. Iemand geeft aan dat hij zot wordt op zijn kleine studio. Het is er te warm en de muren komen op hem af. Ook anderen voelen zich alleen en komen af en toe eens langs om dag te zeggen. Ze zijn gefrustreerd, en missen hun vertrouwde plek waar ze anders naar toe gaan. We leggen nog eens uit waarom die keuze gemaakt is en tonen begrip voor hun frustratie. Lastig. Ik vraag me af hoe lang ze dit nog volhouden.

Heel af en toe voel je de spanning tussen enkele groepen. Maar die ebt snel weg vandaag. We kijken naar youtube-filmpjes van een huwelijk, spelen spelletjes op onze gsm. Er wordt vandaag zelfs even gedanst. Bedankt, zeggen ze als het tijd is om te vertrekken.

Een paar mannen blijven wat hangen. Ze slapen buiten en weten nog niet goed waar. Tot morgen? vragen ze.

 

Elke Plovie was als vrijwilliger aan de slag bij de dagopvang voor dakloze mensen, die CAW Oost-Brabant samen met Stad Leuven en de partners in het basiswerk organiseerde van 6 april tot en met 24 mei 2020 omdat het leven op straat onmogelijk was geworden door de geldende veiligheidsmaatregelen .

Professioneel werkt ze als docent en onderzoekster rond Burgerschap en Participatie, Hogeschool UC Leuven-Limburg, campus Sociale School Heverlee. Ze was projectleider en onderzoeker bij ‘Eat, Love, Volunteer’ (Acco, 2017). Haar huidig onderzoek focust op kwetsbare vrijwilligers. Elke zet zich ook zelf in als geëngageerd vrijwilliger bij verschillende organisaties.